Dagelijkse objecten

Wat

Je praat over alledaagse objecten aan de hand van foto’s.

Duur

2 uur

Voor wie

Ook geschikt voor groepen met gemengd niveau - analfabete deelnemers

Materiaal

Color cards - everyday objects uit docAtlas

Activiteit

Introductie

Maak een kring met stoelen. Zet 1 stoel minder dan het aantal deelnemers.
Leg de Color Cards op een tafeltje in de buurt van de kring.

Alle deelnemers gaan op een stoel zitten behalve 1 deelnemer.

Ga in het midden van de kring staan, samen met de deelnemer.

Laat een Color Card zien. Bijvoorbeeld met een fiets. Zeg : ‘Ik heb een fiets’.

  • Deelnemers die ook een fiets hebben, roepen ‘Ik ook!’ en moeten van stoel verwisselen.
  • Deelnemers die geen fiets hebben, roepen ‘Ik niet!’ en blijven op hun plaats zitten.
  • De deelnemer in het midden gaat op een stoel zitten die vrij gekomen is.

Er is altijd 1 stoel te weinig, dus er is altijd 1 deelnemer die geen plaats heeft. Deze deelnemer gaat dan in het midden van de kring staan, neemt een nieuwe Color Card en roept: Ik heb …

Speel 'wat is het'?

Verdeel de deelnemers in groepjes van 2 of 3. 

Neem zelf een Color Card zonder dat de deelnemers zien wat erop staat. Instructie: Jullie stellen vragen. Ik antwoord ja of nee. Als je weet wat het is dan mag het zeggen.

Help de deelnemers met suggesties als de vragen niet op gang komen:

  • Is het object groot/klein?
  • Staat het object in de keuken/de woonkamer/de slaapkamer…?
  • Gebruik je het object soms/vaak?

Geef aan elk groepje een stapeltje Color Cards. Geef de instructie:

  • 1 deelnemer van elk groepje krijgt een Color Card met een alledaags object. De deelnemer laat de Color Card niet zien aan de andere deelnemers.
  • 1 deelnemer raadt welk object op de Color Card staat door ja/nee vragen te stellen.
  • Daarna deel je nieuwe Color Cards uit en wisselen de deelnemers van rol.

Maak associaties

De deelnemers blijven in groepjes van 2 of 3. Leg de Color Cards uitgespreid op tafel.

Geef de instructie terwijl je het voordoet: 'Neem een Color Card. Kijk ernaar, zeg wat erop staat en denk na over jezelf. Zeg wat je denkt.'

Bijvoorbeeld

  • Dit is een boekentas. Mijn zoontje heeft een blauwe boekentas. Hij zit in het 1ste leerjaar. Zijn juf heet Sara. Hij gaat (niet) graag naar school.
  • Dit is een kookpot. Ik kook graag soep. Mijn kinderen eten graag soep. Ik koop groenten op de markt.

Elke deelnemer kiest een Color Card. Ze vertellen in hun groepje over zichzelf/ hun leven op basis van het voorwerp op de Color Card door te associëren.
Stimuleer interactie tussen de deelnemers. 

Vinden de deelnemers het moeilijk om te associëren?

  • Laat de andere deelnemers vragen stellen.
  • Stel zelf ook richtvragen: Heb jij een …. (object op de Color Card)? Wanneer gebruik je het? Is het belangrijk voor jou?

 


www.nederlandsoefenen.be/antwerpen/meedoen