Op bezoek gaan (prent)

Wat

Je praat over op bezoek gaan aan de hand van een prent. Je bespreekt gewoontes en gebruiken als je op bezoek gaat.

Duur

2 uur als de groep veel te vertellen heeft

Voor wie

Ook geschikt voor groepen met gemengd niveau - analfabete deelnemers

Materiaal

  • Prent Discussion topics: één A3 exemplaar + een A4 exemplaar per 2: druk af of ontleen bij Docatlas
  • Een vragenblad per deelnemer
  • Balpennen voor sterke deelnemers
  • Stift en bord of flip-over.

Activiteit

Introductie

Leg de grote prent (A3) op tafel. Vraag aan de groep: ‘Wat zie je?’

Deel het vragenblad uit per 2.

Overloop kort in grote groep elke vraag op het vragenblad. Je leest de vraag voor en laat per vraag telkens 1 of 2 personen kort antwoorden. Je doet dit kort omdat dit een voorbereiding is om daarna zelfstandig in kleine groepjes te werken. Zo ben je zeker dat alle deelnemers de woorden en vragen goed begrijpen.

Check bij elke vraag en bij elk antwoord of de deelnemers alle woorden goed begrijpen door:

  • Open vragen te stellen (geen ja/nee vragen): Wat is sfeer? Kan je iets vertellen over sfeer?
  • De deelnemers zelf een woord aan elkaar te laten uitleggen. Wie kan zeggen wat sfeer is?

Leg het woord sfeer uit: 

  • Probeer een synoniem, liefst een internationaal woord: Een ander woord voor sfeer is ‘ambiance’.
  • Geef herkenbare voorbeelden:
    - goede sfeer: het is feest, de mensen dansen, iedereen is blij
    - slechte sfeer: iedereen is droevig of boos, er is ruzie, iedereen is stil, niemand durft praten
  • Geef een voorbeeld over jezelf:
    Ik was gisteren thuis met mijn zus maar er was geen goede sfeer. We hadden ruzie.

Als je deelnemers al een beetje kunnen lezen, dan schrijf je het woord best ook op een bord of flap.

Gesprek in kleine groepjes

Maak groepjes van 3 of 4 personen om over de vragen te spreken.

Geef de instructie: Lees samen een vraag en spreek erover in je groepje.

Zet deelnemers die niet (goed) lezen bij deelnemers die wel goed lezen zodat ze de vragen kunnen voorlezen aan elkaar.

Loop rond en luister naar de gesprekken. Help als het moeilijk gaat door vragen te stellen. Zorg ervoor dat de deelnemers zelf zoveel mogelijk aan het woord zijn.
Sterke deelnemers kunnen de antwoorden noteren.

Gesprek in grote groep

Bespreek opnieuw in grote groep de interessantste gesprekken:

  • Wat was er interessant?
  • Wat vind je speciaal als begroeting?
  • Wat vind je leuk als begroeting?
  • Wie neemt er een cadeau mee als hij of zij op bezoek gaat?
  • Wat is en leuk cadeau als je op bezoek gaat?
  • Wat zeg je over het eten of de drank als het goed is? (positief)
  • Wat zeg je over het eten of de drank als het niet goed is? (negatief)
  • Zeg je ook iets voordat je drinkt? Zoals ‘Schol’ of ‘Santé’ of ‘Op je gezondheid’?

www.nederlandsoefenen.be/antwerpen/meedoen